Blog: Alleen zijn
In mijn gezin van herkomst was je nooit alleen. Vijf kinderen, twee ouders, hamsters, cavia’s, konijnen, katten, vrienden van de ouders en van de kinderen, buren, de oppas, de werkster, de bijlesleraar, er was altijd wel iemand die je aan kon spreken of die jou aansprak of nodig had. Als ik thuiskwam uit school was er geen moeder met de thee -mijn moeder werkte-, maar mijn familie van cavia’s kende mijn voetstappen en piepten in koor omdat hun voedster er was. Je hoefde je nooit te vervelen want er was altijd wel een initiatief waar je bij aan kon sluiten: hockeyen in de tuin op de lijdende grasmat, tennissen tegen een op de garage gespannen matras terwijl je je best deed de ramen te vermijden, een vlot maken voor op het water tegenover het huis en dan samen zinken, schapenwol spinnen, verven en er een sjaal van breien in mijn moeders’ atelier, elkaars’ haar knippen of foto’s ontwikkelen in de badkamer, het onkruid tussen de tegels van het garagepad verwijderen om zakgeld te verdienen.
En er was altijd wel ergens ruzie: ouders die elkaar de tent uitvochten, ruzie zochten met de kinderen, kinderen die ruzie maakten met elkaar. Zelfs de twee katten leefden in permanente oorlog, een woonde in het voorhuis en een in het achterhuis, en owee als je de deur ertussen openliet, dan ontstond een gevecht op leven en dood, en moest degene die de deur had opengelaten met tuinhandschoenen de katten uit elkaar halen. Ik trok me vaak terug in mijn zolderkamer, om te schrijven in mijn dagboek, gewoon tegen de verwarming aan te zitten, plaatjes te draaien op mijn pick-up om de ruzie beneden en de stemmetjes in mijn hoofd niet te horen. Ik las “Alleen op de wereld” van Hector Malot en keek de TV serie “Belle et Sebastian” over een weesjongen die met zijn herdershond alleen door de wereld trekt, de hond ’s nachts zijn hoofdkussen. Het openingslied L’ oiseau brengt me nu nog aan het huilen. Ik droomde van weglopen, mijn eigen hut bouwen, alleen reizen, met mezelf zijn.
Ik kon niet wachten om uit huis te gaan, en vond op mijn 18e mijn droomzolderkamer met bedstee in de grote studentenstad. Een van mijn kamergenoten, die de ballotagecommissie vormde en besloot dat ik er mocht komen wonen, is 45 jaar later nog steeds een goede vriendin. Wat was ik gelukkig. En ongelukkig, want niemand had me geleerd om alleen te leven. Het vechten ging door, maar nu in mijzelf. Mijn bedstee vulde zich met vriendjes-voor-een-nacht. Want wat of wie was ik op mezelf? Een veilige relatie redde me, van de chaos in mij, maar leerde me niet alleen te zijn. Toen ik mijn eerste baan kreeg, en verhuisde naar een verre stad, weg van mijn veilige relatie, nam ik een hangoorkonijn. En een minnaar. Alleen zijn kon ik nog altijd niet. Kinderen kwamen, en gaven me een gevoel van thuiskomen, van diepe verbondenheid, van nooit meer alleen. Totdat ik ging scheiden, en de kinderen de helft van de week moest missen. En totdat ze op zichzelf gingen wonen. Wie of wat ben ik als ik werkelijk alleen ben, lost van mijn rollen, geen moeder, geen partner, geen collega, geen trainer of therapeut, geen dierenverzorger? Wat hoor ik als de buitenwereld verstilt en ik alleen ben met de stemmen in mij? Er is een diep verlangen naar alleen zijn, en een grote angst voor het onbekende zelf. De grote reis naar binnen, met mindfulness als mijn herdershond.
Schilderij: Solitude by Jim McCullaugh
Voor onze weekendretraite “De kunst van het alleen zijn”, zie de retraitepagina